Inleiding
In dit artikel bespreek ik een arrest van de Hoge Raad – gewezen op 22 september 2023 – over een slachtoffer met whiplashklachten. Het arrest van de Hoge Raad is niet heel verrassend aangezien het vaste jurisprudentie bevestigt. Maar de Hoge Raad vernietigt het arrest van Gerechtshof Den Bosch omdat dat de jurisprudentie niet juist toepast. Deze zaak toont aan hoe ingewikkeld letselschadezaken zijn en dat je als whiplashslachtoffer stevig in je schoenen moet staan en engelengeduld moet hebben om je recht te halen.
Zoals bekend geldt dat verkeersongevallen (zoals kop-/staartbotsingen) kunnen leiden tot whiplashletsel. Whiplash kan leiden tot ernstige pijnklachten aan (vooral) nek, hoofd, schouders en rug en tevens cognitieve klachten (zoals geheugenstoornissen, vergeetachtigheid, vermoeidheid) en beperkingen maar de klachten zijn “substraatloos”. Dit wil zeggen dat artsen aan nek of hoofd geen beschadigingen kunnen vaststellen waardoor de klachten medisch verklaard kunnen worden. De klachten zijn met andere woorden niet medisch objectiveerbaar. Dat is voor verzekeraars veelal aanleiding om niet tot letselschadevergoeding over te gaan ondanks de klachten en beperkingen van het slachtoffer en de schade die zij of hij daardoor lijdt.
Het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor klachten hoeft echter op zichzelf niet in de weg te staan voor het aannemen van het juridisch causaal verband met het ongeval. Maar dan moet wel objectief kunnen worden vastgesteld dat die klachten en beperkingen aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Dit is de zgn. ‘plausibiliteitseis’. Ook wordt in de feitenrechtspraak wel een vermoeden aangenomen van het bestaan van causaal verband tussen de klachten en het ongeval indien voor het ongeval geen sprake was van klachten, het ongeval de klachten kan veroorzaken en een alternatieve verklaring ontbreekt. Bij de toepassing van deze ‘plausibiliteitseis’ gaat het vaak mis. Dat blijkt ook in deze zaak.
De feiten onder het arrest
In deze zaak gaat het om een rijschoolhouder. Hij raakt betrokken bij een kop-/staartbotsing. Vóór deze aanrijding was hij echter deels arbeidsongeschikt vanwege een nekhernia. Pre-existente klachten dus. Hij kon daardoor het werk van rijschoolhouder niet meer doen en ontving van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar een partiële arbeidsongeschiktheidsuitkering. Hij werkte daarnaast als vrachtwagenchauffeur één dag in de week. Door de door het ongeval ontstane (toegenomen) klachten raakte hij volledig arbeidsongeschikt – met als gevolg dus (onder meer) inkomensverlies – en in deze procedure heeft hij de WA verzekeraar van de achteroprijder aangesproken tot vergoeding van zijn letselschade.
Het arrest van het Gerechtshof Den Bosch
De rechtbank heeft de vordering van het slachtoffer afgewezen. De rechtbank heeft dr. Verhagen benoemd als deskundige. Aan de hand van diens rapport vond de rechtbank kortgezegd dat niet was aangetoond dat het ongeval (toegenomen) klachten had veroorzaakt. Het slachtoffer is tegen dit oordeel in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Den Bosch.
In een tussenarrest legt het hof uit dat het slachtoffer het bestaan van causaal verband in beginsel aannemelijk moet maken en dat het ontbreken van een medische aantoonbare verklaring voor het letsel niet zonder meer in de weg hoeft te staan aan het aannemen van het causaal verband. De door de rechtbank benoemde neuroloog had geconcludeerd dat sprake was van een Whiplash Associated Disorder Graad II en dat bij de nekklachten ook gedacht kan worden aan discogene hoofdpijn of een combinatie van een en ander. De neuroloog rapporteerde echter ook dat betrokkene voor het ongeval klachten in nek en rechterarm had die al langere tijd aanwezig waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat die in de loop van de tijd zouden verdwijnen. Ten aanzien van de “specifieke afwijking” – de whiplashklachten dus – kon hij geen uitspraak doen omdat er geen specifieke onderzoeksbevindingen juist voorafgaande aan het ongeval niet beschikbaar zijn en een neurologisch substraat ontbreekt zodat er voor wat betreft het vakgebied van de neurologie geen sprake is van beperkingen. Het hof vond niettemin dat het slachtoffer voldoende aannemelijk had gemaakt, ondanks de conclusies van de neuroloog, dat uit onderzoeken was gebleken dat de herniaklachten aan het verminderen waren en dat hij ondanks die klachten voor het ongeval – weliswaar in beperkte mate – is blijven werken. Daarnaast vond het hof dat het slachtoffer voldoende aannemelijk gemaakt had de klachten na het ongeval sterk zijn toegenomen en dat hij niet meer in staat was te werken. Dat uit medische verklaringen een wisselend beeld naar voren komst kan daaraan niet afdoen. Het hof overwoog verder dat er voldoende reden was om aan te nemen dat het ongeval nieuw letsel kon hebben veroorzaakt.
Omdat uit het rapport van de neuroloog onduidelijk was gebleven waarom de klachten van het slachtoffer niet als aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven kunnen worden beschouwd, benoemt het hof een andere onafhankelijk/onpartijdig neuroloog. Overigens wordt deze neuroloog niet de vraag gesteld of de klachten van het slachtoffer aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend of overdreven kunnen worden beschouwd. Na onderzoek rapporteerde deze neuroloog dat er geen aanwijzingen waren voor een aandoening op neurologisch vakgebied die de klachten konden verklaren. Ook concludeerde de deskundige: “Er is ten gevolge van het ongeval dus aantoonbaar geen verandering ontstaan van de halswervelkolom in de vorm van een traumatisch letsel.” In afwijking van de overwegingen in het tussenarrest neemt het hof vervolgens in het eindarrest de conclusies van deze neuroloog geheel over en wordt de vordering van het slachtoffer alsnog afgewezen. Het hof overwoog:
“Daarmee is het lot van de vorderingen van [eiser] bezegeld. De deskundige heeft immers ook geconcludeerd “Er is ten gevolge van het ongeval dus aantoonbaar geen verandering ontstaan van de halswervelkolom in de vorm van een traumatisch letsel”.(…). Uit het voorgaande blijkt dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een toegenomen arbeidsongeschiktheid van [eiser] als gevolg van het ongeval. Omdat [eiser] aan al zijn vorderingen tot grondslag heeft gelegd dat daarvan wel sprake is geweest, komen zij niet voor toewijzing in aanmerking.”
Dat is een merkwaardige beslissing. Immers, in het tussenarrest had het hof al geconcludeerd dat dat de voor het ongeval aanwezige klachten aan het afnemen waren maar door het ongeval – door een andere oorzaak: Whiplash Associated Disorder – waren toegenomen. Dat een neurologisch substraat ontbrak was al bekend uit het rapport van de neuroloog die de rechtbank benoemd had. Het ging erom of aan de plausibiliteitseis was voldaan in die zin dat de klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Het slachtoffer start dan ook terecht een cassatieprocedure bij de Hoge Raad.
Het arrest van de Hoge Raad
In het cassatiemiddel wordt gewezen op de tegenstrijdigheid tussen het tussenarrest en het eindarrest althans dat het eindarrest onvoldoende gemotiveerd was. Het hof had in het tussenarrest overwegen dat het ontbreken van een medisch aantoonbare verklaring voor het letsel niet zonder meer in de weg hoefde te staan aan het aannemen van causaal verband en dat de voor het ongeval aanwezige klachten na het ongeval kennelijk toegenomen waren en werden toegeschreven aan een andere oorzaak, te weten Whiplash Associated Disorder, en dat onduidelijk is gebleven waarom de klachten van het slachtoffer niet als aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven kunnen worden beschouwd.
De Hoge Raad vindt de cassatieklacht gegrond. Hij oordeelt:
“In het eerste tussenarrest heeft het hof uitdrukkelijk de mogelijkheid opengelaten dat ook wanneer een medisch aantoonbare verklaring voor de klachten van [eiser] ontbreekt, condicio sine qua non-verband wordt aangenomen. Verder oordeelde het hof dat op basis van het deskundigenbericht van Verhagen onduidelijk was gebleven waarom de klachten van [eiser] niet als aanwezig, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven kunnen worden beschouwd. Tegen deze achtergrond is het oordeel van het hof in zijn eindarrest dat met de conclusie van de deskundige het lot van de vorderingen van [eiser] is bezegeld, onvoldoende gemotiveerd. Hert hof is in het eindarrest immers niet ingegaan op de in het eerste tussenarrest opengelaten mogelijkheid dat condicio sine qua non-verband wordt aangenomen, ook indien een aandoening op neurologisch vakgebied niet komt vast te staan.”
De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere beslissing en behandeling.
Conclusie
Hoewel een neurologisch substraat ontbreekt, kampen veel whiplashslachtoffers met blijvende klachten en beperkingen. Hoewel dus artsen geen aantoonbare medische verklaring voor die klachten kunnen geven, laat dit onverlet dat die klachten in juridische zin aan het ongeval kunnen worden toegeschreven mits zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven kunnen worden beschouwd. Deze zaak illustreert weer eens hoe lastig en complex de uitvoering van die regel in de praktijk is en hoeveel energie en geduld een slachtoffer moet hebben. Het ongeval vond namelijk plaats in 2003. De zaak is met dit arrest van de Hoge Raad ook nog niet gedaan. Een ander hof zal zich alsnog moeten uitlaten of de klachten voldoen aan de plausibiliteitseis.
Hebt u ook whiplashletsel? Of hebt u ook klachten die niet medisch objectiveerbaar zijn? Hebt u rechtsbijstand nodig bij het verhalen van uw letselschade? Bel vrijblijvend met onze LSA en ASP advocaat André van Schaick. Hij is bereikbaar op 013 5 420 400. U kunt hem ook een e-mail sturen: a.vanschaick@linssen-advocaten.nl.
Andere actualiteiten
Neem vrijblijvend contact op met onze specialisten
Of je nu een bedrijf runt of een particulier bent, wij bieden persoonlijk juridisch advies op maat, afgestemd op jouw behoeften